Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

zoeloe, zoeloelip, zoembalip

betekenis & definitie

(racistisch) iemand met dikke lippen. Wout Wagtmans, de coureur uit ’t Heike, werd vanwege zijn dikke lippen al snel uitgeroepen tot De Zoeloe van het peloton.

Het woord wordt eigenlijk geassocieerd met negers (een Zoeloe is een lid van het Bantoevolk in het zuidoosten van Afrika) en is daardoor een verwijzing naar het uiterlijk. De variant zoembalip werd opgetekend onder Twentse scholieren in de jaren tachtig.

Zoemba kan wellicht gezien worden als een poging om het taboe op racistische aanduidingen te doorbreken.Je weet het nog precies: ‘uitgelikte bananeschil, opgeblazen kikker, zoeloe, kaffer, nikker.’ (Annemarie Oster, Een moeder van niks, 1982)

Mijn lippen laten opspuiten, hoef ik niet te doen, ze noemden me toen al Zoeloelip. (Menzo, januari 2004, interview met Martine Preenen)