Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

uitvaagsel

betekenis & definitie

slecht, gemeen volk. De aangesprokene wordt vergeleken met datgene wat wordt weggeveegd: het vuile stof.

Ben ik te beschuldigen dat ik een nagt logement gaf aan myne vriendin, in zulke occasie? Verdien ik voor het uitvaagsel der natuur uitgemaakt te worden, omdat ik met geld, raad, in persoon haar, mijne vriendin, die verongelykt wierd, hielp? (Betje Wolff en Aagje Deken, Brieven, 1765)

Dat uitvaagsel, laten we hem voor het gemak ‘meneer A’ noemen, heb ik ooit op een hele vreemde manier leren kennen. (J.M.A. Biesheuvel, De wereld moet beter worden, 1984)