persoon, in het bijzonder een meisje of vrouw, die voortdurend zit te zaniken; zeurkous. Ook wel: teutkous.
Ouwe teut vinden we reeds terug bij Wolff & Deken (achttiende eeuw).‘Vooruit nu, teut, die je bent!’ dreef E. voort (Louis Couperus, Eline Vere, 1889)
‘Teutekont,’ riep hij opgewekt, ‘wat sta je te sabbelen? Neem de trein en kom hier.’ (Godfried Bomans, Capriolen, 1953)