Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

terpentijnpisser, terpentijnzeiker

betekenis & definitie

chagrijnig, zuur persoon; ook gebruikt voor een kletskous of mopperaar. Vgl. azijnzijker.

Terpentijnpisser, pessimist; mopperaar. (Maurits Dekker, Amsterdam bij gaslicht, 1949. Woordenlijst achteraan)

As sjaggerijntje ’es mocht komme te overlijde, dan mot jij zien, dat je terrepetijnsijkertje wordt. (Piet Bakker, De Slag, 1951)

Zo’n terpentijnzeiker als Henk van Stee, die iedereen behalve zichzelf de schuld geeft als-ie bij AZ weg moet, dat vind ik helemaal niks. (voetbaltrainer Fritz Korbach in Nieuwe Revu, 15/01/2003)