Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

smous

betekenis & definitie

(Bargoens) Jood (oorspronkelijk, in de achttiende eeuw, speciaal voor een rondzwervende Asjkenazische Jood), een politieagent, een bedrieger of een dief. Bij Harrebomée vinden we de uitdrukkingen een smous in het water (men zegt dit van mislukt bedrog) en hij smoust eronder (hij rekent naar zich toe en geeft anderen te kort.

Men past dit bepaaldelijk toe, wanneer iem. in zijn verhaal te veel goeds van zich zelve zegt, ten koste van de eer van anderen). De auteur vermeldt ook nog: boeren en smousen zijn niet te vertrouwen.

Hij heeft pis als zeven smouzen (zegt men wel eens tegen iemand die hoognodig naar het toilet moet). In de achttiende eeuw kende men nog de uitdrukking aanzien worden als een varken in de smousenkerk (het varken wordt bij de joden beschouwd als een onrein dier).

Smous komt wellicht van het Duitse Mausche (Joodse koopman), op zijn beurt een verbastering van Mozes. De begin-s(ch) is evenwel problematisch.

Dit zou kunnen verklaard worden door een mogelijke invloed van het Duitse schmusen (smoezen). Bij Wolff en Deken wordt maus trouwens voor Jood gebruikt.

Volgens Voorzanger & Polak zou smous echter een verbastering zijn van het Hebreeuwse shemau (zijn naam), hetgeen dikwijls in de synagoge weerklinkt. Die redenering wordt evenwel in het Etymologisch Woordenboek van Jan de Vries in twijfel getrokken.

Volgens hem is de herkomst van deze scheldnaam niet duidelijk. Vgl. nog het Franse schmoutz.

Er bestaat ook een werkwoord smousen (sjacheren, bedriegen).Uwe oude versletene vodden, daar een smous u niets voor geeven wil, en een ballast in uw kleerkas zijn. (E. Bekker, wed. Wolff, Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, of de Gevolgen der Opvoeding. 6 dln, 1793-1796)

Die smerige smausin, ’n vrouw te spoegen die zwanger is! (Herman Heijermans, Kamertjeszonde, 1898)

Pas op, smous, nou breek ik oe de nek. (Siegfried E. van Praag, La Judith, 1930)