Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

schoelje

betekenis & definitie

gemene kerel; schurk. Afgeleid van het Oud-franse escouillon, dat 'vaatdoek’ betekent.

"t Is die schoelje, die oorzaak van alles is,’ bromde Walger op Feiko wijzende. (J. van Lennep, De Roos van Dekama, 1836)

Pas op, meneer, ’t zijn hotelratten! Hier, dien schoelje heb ik zelf betrapt! (Het Vaderland, 09/04/1922)

De kwaadaardige man nam het front op, mompelde ‘Schoelje’ en verdween, nagejouwd. (Harry Mulisch, Archibald Strohalm, 1951, 10e druk 1980)