lelijk iemand (meestal een vrouw). Ontleend aan het Frans: remède a l’amour.
‘Mottebakkes, Jy bent een remedie voor de Liefde.’ (De Gewaande Weuwenaar, met het Bedroge Kermiskind. Blyspel, 1709)
‘He, bleekzak!’ spotte hij. ‘Waarom gaat gij naar ’t hof niet? Al de meisjes loopen zich de beenen af, wanneer ze u zien. Remedie tegen de liefde! ’t Zal moeten een schoon deksel zijn, dat past op ’nen vuilen pot, zooals gij. Kruip in een mollegat, leelijke loebas.. (Reimond Stijns en Isidoor Teirlinck, Arm Vlaanderen, 1884)
Een tweede kind? Nou, vooruit maar. De remedie tegen de liefde, die haar moeder was, had er wel zeven gekregen! (A.M. de Jong, Het geslacht Verhagen, 1956)