schertsend voor schurk. Volgens De Vooys een studentenwoord, ontstaan uit proleet en schurk en dus een opzettelijk grappige verbinding.
De burgemeester heeft mij een padjakker en een prolurk genoemd, weet u wel wat dat beteekent? (Het Volk, 08/03/1918)
De synthese der natuurlijke noodwendigheid, die de boomen in het bosch laat groeien en ieder burger tot een dichter maakt en den dichter tot een burgerlijken prolurk. (De Groene Amsterdammer, 07/06/1930)
Dag prolurk, riep hij zachtjes de wagen achterna. (Heere Heeresma, Een dagje naar het strand, 1962)