(Bargoens) drukke, lawaaierige en brutale kerel; iemand die al te mooi gekleed is; opschepper; lummel; patser.
Jaap keek hem vol weerzin en wrevel aan: wat een poen was die Gijs eigenlijk, om te denken dat ie zo maar gemoedereerd een kwartje uit ze moeders portemenée zou gappe. (Het Volk, 06/06/1914)
Luister baas, je hebt je gerehabiliteerd; ik zag je voor een droge poen aan, niet in staat om een dolheid te doen... (Siegfried E. van Praag, La Judith, 1930)