Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Oelewap, oelewapper

betekenis & definitie

iemand die zich raar gedraagt; domoor, sufferd; onbenullig iemand. Volgens Onze Taal (juli/augustus 1986) zou het woord dateren uit de periode van de Spaanse bezetting, de Tachtigjarige Oorlog.

Spaanse soldaten zouden toen bij het zien van een Nederlandse vrouw uitgeroepen hebben: oléguapa, vrij vertaald: ‘wat een stuk’.Hun Nederlandse medeminnaars zouden dit opgepikt hebben en verbasterd tot oelewapper. Etymologie van de koude grond, denk je dan. Plausibeler is dat we hier te maken hebben met een samenstelling van oele (schertsend tussenwerpsel dat zoveel betekent als ‘dat kun je denken; mooi niet’) en wapper (in de zin van ‘slungel’). In het Fries betekent ülewapper overigens ‘grote nachtvlinder; sul; sufferd’. Niet vreemd als je bedenkt dat oele tevens een dialectwoord is voor ‘uil’. Volgens Salleveldt (1980, p. 10) was het invectief reeds gebruikelijk in de jaren 1945-1950. Dat kan wel eens kloppen want in het eerste hiernavolgende citaat (van jeugdboekenschrijver W. van der Heide) wordt duidelijk gezinspeeld op een begin jaren vijftig reeds ingeburgerde term.

Het betreft dan wel een verkorte versie (misschien de oervorm) van onze oelewapper. In een detective uit 1948 wordt de woordspeling zoeloewapper vermeld, hetgeen er eveneens op wijst dat oelewapper toen reeds ingeburgerd was. Het woord werd vooral populair in de jaren zestig. Zo kwam het bijvoorbeeld voor in een liedje (uit 1967) van Jo Budie, de Oelewapperspolka. Ook nu nog is het erg geliefd. In 2004 dook de samenstelling oelewapperdiuisie op.

In hetzelfde jaar was er ook het rapliedje ‘Supervisie’van Lange Frans en Baas B. Daarin kwamen volgende regels voor: ‘je bent een zielige stakker, een oelewapper, een koekebakker, die zo hard z’n best doet om de boel te schrappen’. Een en ander bewijst dat het woord nog niet op zijn retour is. Op internetforums kom je dit scheldwoord geregeld tegen, al lijken veel jongeren de precieze betekenis niet te kennen. Wie gebruikmaakt van het protocol om met een mobiele telefoon op het internet te gaan (in jargon wappen genoemd) wordt tegenwoordig in ‘digi-taalgebruik’ spottend een oeleWAPper genoemd. Volgens de ‘Urban Dictionary’ op internet zou de Engelse slangterm oetwamber een verbastering zijn van het Nederlandse oelewapper.

Het woord maakt dus duidelijk school. Zie ook nog pierewapper.

Kloeiende Kloppartij... Jai lelijke Oelewap! (Willy van der Heide, Een dollarjacht in een D-trein, 1952)

Joy wist dat oelewappers nooit of te nimmer alleen mogen lopen. (Ben Borgart, De slakken van Canêtd’Olt, 1973)

En in oorspronkelijk ‘ernems’ blaast ze in mijn oor: ‘Zet ze in de zeik die oelewappers, Johan.’ (Johnnyvan Doorn, Gevecht tegen het zuur, 1984)