Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Makreel, makkero, macro

betekenis & definitie

(Bargoens) pooier; souteneur. Verbastering van het Franse maquereau (soms verkort tot mac): koppelaar, bordeelhouder.

De vrouwelijke tegenhanger is de maquerelle (ook wel makrol of makroon), in Zuid-Nederland lange tijd gebruikelijk als benaming voor de waardin van een bordeel. Het WNT citeert o.a. het ‘Bankket-werk van goede gedagten’ (2 dln.1660): ‘Vond men gheene mackerellen, Men zouw weynigh hoeren tellen’.

Vgl. ook de Engelse gelijkbeduidende slangterm: mackerel. Makkero vinden we o.a. terug in ‘Kamertjeszonde’ van Herman Heyermans.

Sau’n stinkmekreil... mottie maan loentje sette? (Israël Querido, De Jordaan, 1912)Wat ziet ze in die vuile makreel, riep hij. (Haring Arie, Recht voor z’n raap, 1972)

Die Lex! Meester Lex. Maandenlang heb ik me al suf gepeinsd om die makreel een kunstje te leveren! En meteen serieus: ‘Heidi is bij hem weg!’ (Bert Hiddema, Zwart geld, 1983)