Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Mafkees, mafketel, mafkikker, mafkuiken, mafkut

betekenis & definitie

(Bargoens) sufferd, gek. Via de jeugdtaal in de jaren zestig wijder verbreid geraakt.

Een fictieve plaatsnaam is Mafkezersluis, een oord waar mafkezen zich thuis voelen.Wat ben jij voor een hopeloos mafkuike?! (Willem van Lependaal, Polletje Piekhaar, 1935)

Het liefst had ik hem ’n goeie poeier voor z’n kop gegeven. De opdringerige mafkees. (Jan Cremer, lk Jan Cremer, 1964)

... al die mafketels en zakkewassers. (Remco Campert, Tjeempie! of Liesje in luiletterland, 1968)