dwarsdrijver. Eigenlijk: ineengedrongen voorwerp; vrucht die niet goed gegroeid is.
Vandaar ook: achterblijver.Een kwar, een dwarsdrijver wou hij zijn, op alle slakken zout leggen, onhandige meerderen het bloed onder de nagels uit pesten! (A.M. de Jong, Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)