klein onbeduidend persoon.
Soms op m’n huid gezeten door kontkrummels van kinderen, kwartjespooiers, hennaha- sjiesverkopers, gidsen. (Arie B. Hiddema, Kif kif, 1973)
Nou, het is een mooie Jezus, dat moet ik zeggen, dat kleine kontkrummeltje. (Martin Boelens, De dochter van de hondekop, 1977)
Ik ben heus geen kontkrummel, hoor. (Ben Borgart, Fontana, 1988)