Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 16-05-2017

kneus(je)

betekenis & definitie

mislukkeling; onvolwaardig persoon; iemand die tot niet veel in staat is. Onder scholieren gangbaar voor een leerling die de lessen niet kan volgen omdat ze te zwaar blijken; ook voor een uitknijper, bijvoorbeeld tijdens de gymnastieklessen. Oorspronkelijk werd het woord gebruikt voor een soldaat met een lichamelijk gebrek en met een minder inspannende baan (bijvoorbeeld op kantoor). Van kneuzen in de zin van ‘beschadigen’. Volgens de internetencyclopedie Wikipedia zou kneus ook een stuk gereedschap zijn dat bij castratie gebruikt wordt.

Het betoog van den afdeelingscommandant kwam dan ook hier op neer, dat zijn jongens als ‘kneusjes’ waren komen opdagen, maar nu na drie maanden kerels zijn geworden, met een paar fiksche armen aan het lichaam. (Het Vaderland, 25/03/1944)

Zij gelooft, zij beweert dat althans herhaaldelijk, dat zij uit él die mannen juist het kneusje heeft getroffen en getuigt van dit défaitistische geloof door herhaaldelijk deze ontmoedigende formule uit te spreken: ‘Iedere andere man zou...’ (H. Knap, Bent u ook van gisteren?, 1955)

Alle mannen zijn kneuzen. (Anja Meulenbelt, De schaamte voorbij, 1976)