Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

kluns

betekenis & definitie

onhandig persoon; knoeier, prutser, sufferd. Het woord stamt uit de Duitse dieventaal (het Rotwelsch), waar Kluns ‘hond, hondsvot’ betekent en verwant is met Klunte, Klunde (hoer).

Het Duitse Klunze betekent ‘spleet, reet’. Er bestaat ook een werkwoord klunzen ‘zich als een kluns gedragen’.Nou vraag ik je. Die klunzen hebben niet eens de radio aan! (Wereldkroniek, 26/03/1949) Trekje schoenen aan, kluns. Men ontvangt zijn opdrachtgevers niet op sokkevoeten. (Willy van der Heide, Cnall-effecten op Casablanca, 1962)