vervelend, onuitstaanbaar persoon; plaaggeest. Ook wel: klieroog.
Er bestaat ook een werkwoord klieren: vervelend doen; hinderen.Zoo’n flauwe klier; die had staan grienen as ’n meid. (M.J. Brusse, Boefje, 1903)
Wat ’n enge klier, smeert ze ’m zoo met ’t statiegeld. (Jacob Israël de Haan, Pijpelijntjes, 1904)
Hij wou, dat ie die vervelende klier maar kwijt was. (Jan Mens, Mensen zonder geld, 1939)