Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

juut, juto

betekenis & definitie

(Bargoens) politieagent. Een klanknabootsend woord: naar het geluid van het fluitje dat agenten destijds hadden.

Vgl. tuut. Onder Rotterdamse straatjongeren aan het begin van de twintigste eeuw was juten’ een bekende kwajongenskreet om oploopjes en relletjes aan te kondigen.

Een politieagent stond toen, in de ogen van het publiek, ongeveer op de laagste sport van de maatschappelijke ladder. Bekend is het kinderversje: ‘Juut, juut, juut/ Daar komt een smeris aan/ op een hobbelpaard/door de Kalverstraat.’ Straatjongens gebruikten in het begin de waarschuwingskreet Juut, bal in je zak 'wanneer een politieagent naderde.

Aanvankelijk enkel gebruikt bij het straatvoetbal.De man, die zichzelf binnenste buiten kon keeren riep een politieagent aan, die juist langs kwam. ‘Vertel maar es, wat er aan de hand is’ zei de juut. (De Groene Amsterdammer, 21/10/1939)

... een jongen zoals ik werd er aangeduid als een ‘gassie’; een agent noemde men een ‘juut’. (Maarten ’t Hart, Het woeden der gehele wereld, 1993)

Een middelvinger opsteken, schelden. Gisteren nog: kankerlijders, kankerjuten. (Vrij Nederland, 14/08/1999)