Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

hondenzoon

betekenis & definitie

verachtelijk persoon. Vermoedelijk uit het Russisch.

Vgl. boerenzoon.Zie je daar staat een agent. Dan kan je naar hem toe rijden, den hondezoon, en hem met de zweep z’n bek openhalen. (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18/11/1922, feuilleton ‘Langs den lijdensweg’ van A.N. Tolstoj)

‘Hier heeft de verklikker dus z’n laatste vuiligheid uitgehaald, Hanna,’ mompelde hij tegen mij. ‘Zo’n hondezoon.’ (Theun de Vries, Het meisje met het rode haar, 1956)