Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

hark

betekenis & definitie

stijf persoon; iemand die zich houterig gedraagt en zich daardoor moeilijk bij anderen aansluit; pummel; boerenkinkel. De hark is een tuingereedschap met houten of ijzeren tanden.

In de volksmond zegt men: zo stijf (stug) als een hark. Vgl. janklaassen; houten klaas.

In de jeugdtaal van eind twintigste eeuw heeft hark ook de betekenis gekregen van ‘lelijk wijf’ (zie Laps). In turbotaal ook:harko (zie Hoppenbrouwers).Die styve hark, en maag’re moort. (A. Alewijn, Jan Los, of den Bedroogen Oostindies vaêr. Blyspel, 1721)

God zal mijn beware, wat een stijve harke! (A.M. de Jong, Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)