Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

geldbeest, geldhond, geldwolf

betekenis & definitie

hebzuchtig iemand, die steeds op geld aast en er moeilijk afstand van kan doen. Het thans minder gebruikelijke geldhond komt o.a. voor bij Virginie Loveling (Een dure Eed, 1891).

Zie ook: wandelendegeldzak.Polaerd, de geldwolf, wordt een verloopen sujet. (De Groene Amsterdammer, 15/06/1884)

Hij, de blonde, die ruim een eeuw geleden onder de stammen, die naar Gods-wet leefden van het Heilige Woud, de patriarkale waardigheid droeg, en daarvan afstand deed om uit de hand der Caloens, de geldhonden, te eten. (Herman Teirlinck, Het gevecht met de engel, 1952)

Dumont maakte Pieter Daens uit voor een gelukzoeker, een geldbeest, terwijl rond hem de judaspenningen rinkelden... (Louis Paul Boon, Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht, 1971)