Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

flik (1)

betekenis & definitie

(in Vlaanderen) politieagent. Sinds de populaire tv-serie ‘Flikken’ is het onder agenten zelf een geuzennaam geworden.

Eind 2004 werd een dokter vrijgesproken voor smaad aan de politie. Tijdens een betoging van ‘Stop USA’ gebruikte hij de benaming flikken tegen de aanwezige gezagdragers.

De Brusselse rechtbank oordeelde dat enkele essentiële criteria voor smaad niet aanwezig waren: de dokter zou niet de intentie gehad hebben om te beledigen en er was evenmin sprake van een boodschap gericht tot één persoon. In Gent (waar de serie ‘Flikken’ werd opgenomen) zou het al helemaal niet tot een proces gekomen zijn, zei de politiewoordvoerder van die stad.

Volgens een volkse etymologie zou het woord een acroniem zijn van ‘Fédération légale des imbéciles claqués’ maar dat is larie. Flik is in ieder geval afgeleid van het Franse flic.

Het is een vrij jong woord (pas in de 19de eeuw opgekomen). Rond 1828 kenden de Fransen de argotterm flique voor commissaris; mogelijk een verbastering van het Duitse slangwoord Flick (knaap) of van Fliege (spion, verklikker).

In die laatste betekenis zou het een afleiding kunnen zijn van het gelijkbeduidende Franse mouche. Er zijn evenwel etymologen die veronderstellen dat flic is afgeleid van flica (klappen), een variant van flaquer (zweepslagen geven).

Bargoense woorden hebben meestal een Jiddische oorsprong maar hier lijkt de Duitse herkomstaanduiding te verkiezen.Traag, als op stap achter een onzichtbare begrafenis, kwam een politie-agent aan. ‘Dag, flic,’ zei Isenborn. (Hugo Claus, De hondsdagen, 1952)

Het is zo gek hier, als je toetert komt er een flic en die geeft je op je vermaak omdat je toetert... (Henri Knap, Rijdt u ook zo auto, 1953)

Een goeie flik is een dooie flik. (Gilbert Grauls, Dronken droom, verloren strand, 1992)