Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

flapoor

betekenis & definitie

iemand met flaporen (zeer grote, uitstekende oorschelpen).

Als iemand je eens extra geestig of opgewekt begroeten wou, zei hij ‘zo flapoor!’ Het drukt je bij alles, als iemand toevallig in je richting glimlacht, denk je telkens dat het om je oren is. (Encyclopedie Lichaamscultuur, 1937)

Ik kan het zo een hele tijd uithouden, heren. Langer dan jullie, vermoed ik... Nee, flapoor.., probeer niet het touw om je middel los te maken, want dat gaat niet... (Willy van der Heide, Een speurtocht door Noord-Afrika, 1952)