waardeloze, onbenullige vrouw. Vgl. flapdrol.
‘As u ’t tegen mijn het, flap-medam van 't jaar nul, mot je eerst an ‘n nieuw gebit zien te kommen! ’k Zou me laatste verstandskies na binnen hijschen, voor je ’m kwijt raakt, vullisbak-ras!’ Fijn. De adem snoof op proesten af door z’n neus. Vullisbak-ras. Lekker. Ze had ’r niet van terug, 'r Tong was van schrik zeker achterover in V huig gesukkeld. (Herman Heijermans, Droomkoninkje, 1924)