Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

dweil (1)

betekenis & definitie

straatmeid; liederlijke vrouw; dronkenlap. In deze zin o.a. vermeld door Opprel.

Er bestaat ook een werkwoord dweilen voor: slenteren (door vrouwen of hoeren) met minder goede bedoelingen (het oppikken van mannen); boemelen; dronken over straat zwieren. Hildebrand had het in zijn ‘Camera Obscura’ (1851) over een beroep ‘hetwelk men (alsmede te Leiden) de vereerenden naam van ‘dweilen’ geven zou..Wat voer jij nou weer uit, eeuwige dweil! (Johannes Kneppelhout, Studenten-typen, 18, 1839-1841)

Vuilik, dweil, geef me liever m’n cente, blijf met je pooten van een ander z’n cente, schooiers. (Henri Hartog, Eene bevalling, 1894)

Ik ben geen snolgirl/maar ik ben call-girl,/ zo’n kleine fijne porceleine babydoll-girl,/zo heel wat anders dan zo’n vuile dweil,/want ik ben een dweil met stijl! (Guus Vleugel, Teksten, 1973)