Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

donderhond

betekenis & definitie

waardeloos persoon; verachtelijk iemand. Variant van dondersteen.

Da’s ’n donderhond, die kerel! (Herman Heijermans, Op hoop van zegen, 1900)

Nog geen kwartje in de week lei de donderhond ’er bij... (H. Hartog, Sjofelen, 1904)

‘Stik, brutale donderhond’, vloekte de foerier, rood van schaamte, omdat hij er nog ingevlogen was ook. ‘Je zuster in d’r blote broek!’ verdedigde Jan zich, verborgen rijmend. (A.M. de Jong, Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)