dik, zwaar iemand. Soms ook schertsend of spottend.
Vgl. papzak poepzak.‘Jongens,’ dachten vijf Algerijnsche kapers, die daar op den loer lagen om schepen te vangen, ‘jongens, als we dien Hollandschen dikzak eens te pakken konden krijgen, dat zou een aardig voordeeltje geven!’ (Pieter Louwerse, Vlissinger Michiel, 1880)