Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

cowboy

betekenis & definitie

(onder wielrenners) sprinter die in de finale op een brute manier de anderen voorbijgaat; een renner die niets en niemand ontziet (vooral in de gevaarlijke massasprints), slordig tekeergaat in ‘waaiers’; een waaghals; wegpiraat onder de renners. Greg Lemond kreeg als bijnaam ‘De cowboy’.

Van Berkel, die cowboy, die kan absoluut niet sturen en het kan hem niet schelen ook. (Tim Krabbé, 43 wielerverhalen, 1984)

De Amerikanen bleken in de wielerronde van Zwitserland toch iets betere ‘cowboys’ dan de renners van de formatie-Post. (NRC Handelsblad, 26/06/1987)

knoeier, iemand die zijn vak op een onverantwoorde manier uitoefent. Eigenlijk: het Engelse woord voor ‘koejongen’: een paardrijdende veedrijver in het (midden) westen van de Verenigde Staten. Hij staat vaak model voor het ideale mannentype, zoals ons dat werd voorgeschoteld in talrijke Amerikaanse films die zich afspelen in het Wilde Westen. Het woord kreeg de laatste decennia een spottend-ironische ondertoon. Niet zelden wordt er een onbehouwen, provocerende en agressieve opschepper mee aangeduid. Oud-president Ronald Reagan werd door zijn tegenstanders doorgaans afgeschilderd als een celluloid cowboy.

Leer ze me kennen, de pluggers. Cowboys van het vinyl zijn het. Airplay is alles. (Henk Spaan, Kermis op de dam, 1983)

De cowboys mogen binnenkort inpakken: er komt een shake-out waarna alleen professionele providers overeind zullen blijven. (Computer Magazine, februari 1997)

Amerikaanse ‘cowboys’ en Britse ‘Tommies’ houden er in Irak zo hun eigen werkwijze op na. Over en weer klinken steeds vaker geluiden van onbegrip. Dat is ook merkbaar wanneer het gaat om het naoorlogse Irak. (De Groene Amsterdammer, 12/04/2003)