Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

buffel

betekenis & definitie

onbeschofte kerel; lomp iemand. Reeds bij Bredero: ‘Fy gy rekel, gy uyl....

Gy buffel, gy esel, gy stier, gy bock, gy bul, gy var, Gy kalf, gy kapoen, gy olyphant als gy bent, Gy kinckel.’ ‘Die is goed bij de jol aangekomen,’ meende Rolf. ‘Al die vriendelijkheid diende alleen maar om ons wantrouwen in slaap te sussen en vannacht ongemerkt het kamp te kunnen besluipen. Ze zouden ons vieren ook wel vrij hebben laten gaan, maar toen we hier toch wilden slapen, hebben ze ons maar meteen opgesloten.’ ‘Die smerige buffel!’ schold Harmen. ‘Had ik ’m maar dadelijk een lussie om z’n poten geslagen!’ (Johan Fabricius, De scheepsjongens van Bontekoe, 1923)