ironisch voor een slecht schaatser, krabbelaar. Oorspronkelijk werd het woord in schaatskringen gebruikt voor een zwierig schaatsrijder, een kampioen, de beste van allen.
Gaandeweg kreeg baaivanger een wat negatieve bijklank: schaatser die om te imponeren veel gaat zwieren en met de handen zwaaien, vandaar: ijdeltuit; bluffer, opschepper. Onder matrozen is het ook een benaming voor een ruwe matroos of zwierbol.
Iemand die veel beweging maakt wordt wel eens aanzien voor een dronkaard. Reeds bij Harrebomée.