Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

aasgier

betekenis & definitie

uitbuiter, iemand die voordeel probeert te halen uit andermans ongeluk, hebzuchtige.

Een ieder likte en flikflooide hem, leegloopers en aasgieren, uit zelfzucht en berekening. (Israël Querido, Het volk Gods, 1932)

Die goeie, degelijke, trouwe Els, dat oprechte, lieve burgermeisje, dat nooit een vlieg had kwaad gedaan, was zonder ook maar een kans op verweer veranderd in een aasgier, een vampier, een bleke axolotl. (Jan de Hartog, Gods Geuzen, 1947-1949)