Robbert-Jan Willeboordse

Afgestudeerd in de geschiedenis (MA)

Gepubliceerd op 11-10-2016

Baljuw

betekenis & definitie

Een baljuw was een vertegenwoordiger (of zelfs verpersoonlijking van de vorst) ter plaatse. Het was een ambtenaar die voornamelijk optrad als gerechtsofficier: hij oefende toezicht uit op de rechtsgang, zat de rechtbank voor en bracht de vonnissen ten uitvoer. Ook bekend als schout of amman.

Hoewel de baljuw in eerste instantie het persoonlijk domein en de rechten van de vorst diende te bewaken, zijn ze vooral bekend vanwege hun invloed op de rechtsgang. Het ambt werd ingesteld door graven in een tijd dat rijke handelaren, ondernemers en grondeigenaren de rechtspraak en het bestuur steeds meer naar zich toetrokken. Zo hadden ze via privileges afgedwongen dat ze zelf gezagsdragers aan mochten stellen: de zogenaamde schepenen of gezworenen, die plaatsnamen in de schepenbank. Deze hadden een functie in de rechtsvinding en oordeelden volgens de rechtsprivileges en de costuimen (het gewoonterecht). Het ambt van de baljuw gaf de graaf echter de mogelijkheid om een plaatsvervanger te hebben in de stad, die zoals in de definitie de rechtbank voorzat en vonnissen ten uitvoer bracht.

Baljuws kent men in de Nederlanden vanaf de twaalfde eeuw, eerst in Vlaanderen. Het ambt van een baljuw was niet erfelijk en de vergoeding werd betaald met geld in plaats met land. Een baljuw moest dus rekenschap afleggen voor zijn ambt. Zijn mandaat kon dus worden herroepen. Bij een erfelijke functie was dit ondenkbaar. Het ambt bleef bestaan tot het eind van de achttiende eeuw.

De drossaard of drost in het hertogdom Brabant was vergelijkbaar met de baljuw. Hij had dezelfde functie en vergelijkbare bevoegdheden.