Gepubliceerd op 21-06-2017

Ziekte

betekenis & definitie

zie ook Engelse ziekte:

1. als de-, erg, ontzettend. Informele uitdr., gebruikt ter intensivering. Vgl. als de nete(n); als depieten.

De kapitein knijpt ’em voor die brigges as de ziekte. (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)

Marlous is natuurlijk niet zo dom om de eerlijke dekschalen in de krant van Lex te verpakken, want die geeft af als de ziekte. (Bert Hiddema: Zwart geld, 1983)

... een heel interessante jongen die slecht at, blowde als de ziekte. (Pamela Koevoets: Arme Engelen, 1988)

2. de- aan iets hebben; de - inhebben, ergens de buik van vol hebben; walgen van, verschrikkelijk kwaad worden om iets. Informele uitdr. die gevormd is naar de al oudere zegswijze de pest/dep/depeeaan iets hebben. Pest werd hier vervangen door het algemenere ziekte. Vgl. over de zeik zijn/gaan van iets/iemand.

Van Vliet had zwaar de ziekte in. (NRC Handelsblad, 20/06/8 7)

Ik heb ontzettend de ziekte in als ik zie hoe het in dit land toegaat en zeker als ik kijk naar New York. (Oor, 06/05/89)

Iedereen heeft momenteel zwaar de ziekte in, maar erg veel tijd om er bij stil te staan is er niet. (Sport International, mei 1990)

Ik was er langs en werd toen gewoon in mijn rug geduwd, een zuivere strafschop. Maar omdat het al 7-0 stond, kreeg ik hem niet. Daar heb ik de ziekte in, want ik wil ook weer scoren. (Nieuwe Revu, 19/04/95)

3. de- van erge pijn hebben, eufemistische en ietwat verouderde uitdr. voor ‘de menstruatie’. Syn. de rommel hebben; grote schoonmaak hebben; het maandroosje bloeit enz.
4. de- van Hedel, zie last hebben van (de ziekte van) Hedel.
5. de- van Heineken, schertsend voor ‘onder invloed van alcohol’. Politieslang en dan uitsluitend als radiocode.
6. de - van Napels, oude slangben. voor ‘syfilis’. Vgl. Frans le mal de Naples (18de eeuw). De Italianen noemden het op hun beurt de Franse ziekte.
7 krijgde-, platte verwensing. Syn. krijgde kanker; krijgde tering enz.

De ziekte voor je! (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938)