Gepubliceerd op 21-06-2017

Zak

betekenis & definitie

1. dat/die kan je in je - steken, clichégezegde na een rake opmerking, een steek onder water. Vgl. Engels slang put that inyourpipe and smoke it!; Frans mettez c,a dans votre poche et votre mou- choir dessus!

Zie hier een glashelder evangelie dat verlost van veel onnodige bezorgdheid. (Dit kunnen de kerkgangers in hun zak steken!). (Ben Borgart: Buiten schot, 1975)

2. een zware - hebben, studentenslang voor ‘geil zijn’.
3. gtt op je - staan, soldatenslang voor ‘op de plaats rust’. Eigenlijk een verbastering van ga

op je gemak staan.

4. geen -, niets. Informele uitdr. Syn. geen tering.

We hadden geen zak te doen, dus je zwalkte rond in Den Helder. (Maarten ’t Hart: De jacobsladder, 1986)

Smith bemoeit zich met alles waar hij zich buiten moet houden en met alles wat hij wel moet regelen is hij nog geen zak opgeschoten. (Het Parool, 26/01/91)

5. iemand in zijn - hebben, hem de baas kunnen; met hem kunnen doen wat men wil; zijn listen doorhebben. Informele uitdr. Vgl. Engels to have someone in one’s pocket.

De buurtjes hebben de vreemden volkomen in hun zak. (Bouke B. Jagt: Onder de wolkenwals, 1980)

In dat cruciale duel schakelde ik Romario uit. Ik had die jongen helemaal in mijn zak, hij kwam er totaal niet aan te pas. (Aktueel, 30/01/92)

6. in de -, in orde, voor elkaar, zeker. Door Van Dale (1992) een gallicisme genoemd (Frans dans la poche), maar vgl. Engels slang in the bag.
7. de- geven/krijgen, ontslaan, ontslagen worden; de bons geven, krijgen. De zak staat hier

voor de plunjezak van de arbeider. Deze uitdr. dateert al uit de Middeleeuwen, werd ooit beschouwd als informeel, maar kan nu beter het label ‘cliché’ krijgen want ze klinkt totaal afgezaagd.

8. in de - gescheten worden, bedrogen worden. Slanguitdr. Zich zwaar in de zak gescheten voelen is ‘zich bedonderd, belazerd voelen’. Vgl. 9» 10.

Alles met alles mochten we de handen dichtknijpen met een paar tientjes. We voelden ons op z’n zachtst gezegd zwaar in onze zak gescheten. Clan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966)

Wij waren de pispalen, de kleine boer werd in de zak gescheten (gepakt - red.). (Vrij Nederland, 15/10/88)

Zijn woorden kwamen als een donderslag bij heldere hemel. Had hij me dat niet onder vier ogen kunnen vertellen? Ik voelde me in mijn zak gescheten. (De Tijd, 06/07/90)

9. in de - piesen/schijten, bedriegen, in het ootje nemen. Slanguitdr. Vgl. 8,10.

... godverdomme, ik laat me niet in de zak piesen. (Nieuwe Revu, 05/04/90)

10. in eigen - schijten, zichzelf benadelen, bedriegen. Slanguitdr. Vgl. 8,10.

Neem de Searchers, even oud als de Stones. Heb ik ooit heel aardig gevonden, maar zijn nu een aanfluiting; drie boekhouders op een podium, die bewijzen alleen maar dat ze dood zijn. Nee, dan de Stones. Springlevend. Zo kan het ook. Ha, ik zou in m’n eigen zak schijten als ik zou zeggen dat het niet zo is. Nu heb ik in ieder geval nog zes jaar te gaan. (Nieuwe Revu, 13/01/93)

11. je kan mijn - opblazen, je kan de pot op, naar de duivel lopen; meestal aangevuld met... het pijpje hangt erbij. Een vergelijkbare uitdr., die van dezelfde gedachte uitgaat, is schrijf dat maar op je (bruine) buik (’t potlood is bij de hand, dan kan je ’t met je hemd uitvegen). Met de pijp of het potlood wordt natuurlijk ‘het mannelijk lid’ bedoeld.

Ik schoot in de lach. Hij kon m’n zak opblazen! (J.A. Deelder: Schone Welt, 1982)

... en dat ze als ze ’t niet geloven M’N ZAK KUNNEN OPBLAZEN! (Dirk Dufraing: Rock ’n’ Roll, 1989)

12. met je - in de hand kom je door het ganse land, schertsende variant op met de hoed in je hand ... Zak bet. hier ‘de balzak’.
13. (mooi) de - zijn, de klos, de sigaar zijn. Informele uitdr.
14. onder uit de -krijgen/gewen, soldatenslang voor ‘zwaar gestraft worden, zwaar straffen’;

meer algemeen ‘er flink van langs krijgen, geven’. Syn. een flinke douw krijgen/geven. Sinds ca. 1890. Tegenw. ook buiten soldatenkringen gehoord.

En daar kreeg hij onder uit de zak, werd uitgeveterd, dat de vonken er af stoven... (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)

Want ondanks alle hotemetoten die een dagje meevaren, is commandant van der Aa met zijn taak bezig. Manschappen krijgen onderuit de zak van hem als hij een te grote feeststemming bemerkt. (Trouw, 06/10/90)

CDA-premier Lubbers nam het op zijn beurt Van Thijn zeer kwalijk dat hij Hirsch Ballin zo hard ‘onder uit de zak gaf... (De Volkskrant, 13/05/94) Het werd 1-0 voor U :recht en na afloop kreeg Trustfull verbaal onder uit de zak van Wim van Hanf gem, de nurkse coach die al wekenlang niet begreep waar de euforie vandaan kwam. (Nieuwe Revu, 11/10/95)

15. uit de - geven, een forse boete geven. Informele uitdr.
16. - hooi; - metvingers, scheldwoord voor een raar en onsympathiek figuur.
17. - patat, scheldwoord voor een sufferd. Syn. zakkie slappe was.
18. - tabak, scheldwoord (vooral onder jongeren) voor een klootzak.

‘Godverdomme! Waar is die zak tabak!’ snauwt Snoopy, onze ambitieuze tourmanager. ‘Vanmiddag zag ik hem nog rondscharrelen’, bromt Bill. (Bert Hiddema: Twee vliegen in één klap, 1975)

19. zijn -(ken)volhebben, dronken zijn. Slang. Wellicht van Rotterdamse origine.