Gepubliceerd op 21-06-2017

Smoes (smoesje)

betekenis & definitie

het Bargoense woord smoes ‘uitvlucht, leugentje, vertelsel’ komt van Jiddisch schmuoss‘verhaaltje, grap’, op zijn beurt terug te voeren tot Hebreeuws sjemoet ‘geruchten, nieuws’. Het Bargoense werkwoord smoe- sen ‘bedekten heimelijk praten’, ca. 1800, o.a. bij Moormann, is hiervan afgeleid.

1. je-jes zijn goed, maar je praatjes deugen niet, ik geloof geen snars van al watje vertelt. Schertsende en informele uitdr.
2. om een - verlegen zitten, onder een vals voorwendsel met iemand een praatje komen maken. Informele uitdr.
3. -jes maken/verkopen, praatjes (als voorwendsel) hebben; uitvluchten zoeken; (iemand) iets wijsmaken. Volgens Woordenschat was de uitdr. (in de 19de eeuw) gebruikelijk onder militairen.