1 geen -geven, geen antwoord geven; niet reageren; zich gedeisd houden. Bargoens.
‘Geen sjoege geven’, sist de andere tussen haar tanden en kijkt star langs ons heen. (Harry Mulisch: Voer voor psychologen, 1968)
Geen sjoege geven, dan gaat ie vanzelf wel weg. (Mensje van Keulen: Van lieverlede, 1975)
De mensen juichten en zwaaiden als gekken, maar de gewonden gaven nauwelijks sjoege. (J.A. Deelder: Schone Welt, 1982)
Haar rug, waarop nog een enkel druppeltje glinsterde, gaf geen sjoege. (Dimitri Frenkel Frank: Hamlet’s Whisky, 1984)
... vervolgens komen er twee brieven van de rechtbank en als je dan nog geen sjoege geeft, ja, dan ga je voor de bijl. (Boudewijn Büch: De rekening, 1989) Eerst gaf ze niet veel sjoege, maar het is wel tot een afspraakje gekomen. (Aktueel, 25/04/91)
2. - /sjoechem hebben van iets, ergens begrip, verstand, benul van hebben. Bargoense uitdr. Volgens Van Dale (1992) mogelijk terug te voeren tot Hebreeuws sjagach ‘nauwkeurig waarnemen’; volgens Beem evenwel verbasterd uit Jiddisch sjoewe ‘antwoord’. Bij Koster Henke krijgt het woord volgende bet. mee: ‘begrip, verdenking, vermoeden’. Ergens sjoege in hebben is Bargoens voor ‘ergens slag van hebben’.
Ik had nog niet veel sjoege van Amerikaanse prijzen ... (Jan Cremer: Made in USA, 1969)
Nee van stoeien, daar heb ze nou helemaal geen sjoege van, niks niet. (Maarten ’t Hart: De steile helling, 1988)
Neem De Klerk en Arafat: dat zijn mensen die er sjoege in hebben om de geschiedenisboeken te halen. (Nieuwe Revu, 29/12/93)
3. - krijgen, contact krij gen met een persoon van het andere geslacht. Bargoens. Syn. sjans hebben.
4. - nemen, de zaak bekijken; nadenken. Bargoens.