Gepubliceerd op 21-06-2017

Schut

betekenis & definitie

1 voor - gaan, gearresteerd, opgesloten worden. Bargoense uitdr. en syn. van verschut gaan.

Dat hele Avifauna werd verbeurd verklaard, de vrachtwagen werd in beslag genomen en al die jongens gingen voor schut. (De roerige wereld van Pistolen Paul, 1968)

‘Nou jongens, de mazzel hoor,’ riep Ome Hein, ‘ik zal voor jullie duimen maar als jullie voor schut gaan dan moeten jullie niet omslaan hoor op Ome Hein, want dan wordt Ome Hein boos.’ (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)

... als je ze daar nu op aanslaat, ga je nog voor schut ook wegens belediging. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)

Na de oorlog ben ik ook ‘normaal’ voor schut gegaan, niet zo vaak maar ’t was wel behoorlijk heftig. Gelucht worden in een soort getraliede beren- kooi op wieltjes die door cipiers vooruit werd geduwd. Gewoon in Nederland. (Penthouse, november 1994)

Kijk, ik ben heus geen brave jongen maar in dit geval ben ik voor schut gegaan. De politie moet scoren en dan nemen ze liever hasjbazen dan in heroïne of cocaïne handelende Colombianen of Turken, die echt eng zijn en mekaar overhoop schieten, terwijl de opbrengst allang het land uit is. (HP/De Tijd, 16/12/94)

2 voor - gooien, (iemand) belachelijk maken. Ook wel verschut zetten.

Ze was blind van me. Toch gooide ze me een dag voor schut. Zomaar. (Nieuwe Revu, 25/07/91)