een - hebben/halen
een tegenvaller, een strop krijgen (bijv. bij een diefstal); mislukken; syn. de mist in gaan.Bargoense uitdr. van onbekende herkomst. Endt en Frerichs denken aan mogelijk verband met (hjache- len‘eten’. Komt al voor bij Koster Henke.
Je zal Bet hore, als ze aan de weet komt, dat ’k een raggeling heb en haar cente pisser benne. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)