op de - gaan
op rooftocht, op het dievenpad gaan. Bargoense uitdr., volgens Moormann vooral gebezigd door publieke vrouwen. Piepeltjes in de pikvaartzijn ‘dieven’.
Je had je zaakjes ook voor elkaar... wist watje te doen stond en wat er te halen was. Dat hoorde bij het vak. Tegenwoordig gaan ze gewoon op de pik- vaart. (A.C. Baantjer: ’n 10 met een griffel, 1988)
Ik leerde er een gozer kennen waar ik een tijdje mee op de pikvaart ging. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)