Gepubliceerd op 21-06-2017

Pikstaanderig weer

betekenis & definitie

de lente hangt in de lucht; het weer is zwoel. Meestal met de bijgedachte dat men seksueel opgewonden is. Deze uitdr., ontleend aan het ruwe soldatenslang (o.a. bij Salleveldt 1978), suggereert dat de dartelheid waarmee de lente wel eens geassocieerd wordt, ook het mannelijk geslachtsdeel niet onberoerd laat.

‘Pikstaanderig weertje, hoor!’ riep Muis. (Lennaert Nijgh: Tobia of de Ontdekking van het Masturbariaat, 1971)

De jongen links van mij zei: ‘Warm nog, hè?’ en ik wist niet of dat voor mij bedoeld was of voor de ander die mij had ingesloten. In ieder geval antwoordde deze rustig: ‘Ja, pikstaanderig weertje.’ (Maarten ’t Hart: De kroongetuige, 1983)

Ze had een hand op zijn kuiten, omhoogkijkend passeerde haar blik zijn in satijn geëtaleerde orgaan. Pikstaanderig weer, heette dat in zijn jongensjaren. (Dimitri Frenkel Frank: Hamlet’s Whisky, 1984)

Pikstaanderig weer hier... (J.A. Deelder: Modern Passé, 1988)

Pikstaanderig klimaat: een geilmakend klimaat. (Arendo Joustra: Homo-erotisch Woordenboek, 1988, citeert Dialoog, jaargang 1967)

Mannen en vrouwen voelen zich sterk tot elkaar aangetrokken bij Hemmerechts, er hangt voortdurend iets in de lucht, het is altijd pikstaanderig weer, zo’n uitdrukking hoor je ook wel in dit verband - maar werkelijk tot elkaar komen doen ze niet... (Het Parool, 11/05/91)