voor toelichting op het woord neuken, voorkomend in talrijke uitdr., zie dat neukt niet.
1. de-,vulgaire afscheidsgroet. Vgl. de ballen!; de mazzel.
Een por in m’n zij. ‘Kom je eruit? De neuk, vriend’, zegt hij zacht. (Johnny van Doorn: Langzame wals, 1986)
2. wie de-,wie in godsnaam?, bijv. wie de neuk is hij?‘wie is die gozer?’ Van Engels slang who the fuck.Vnl. jeugdtaal.
Ach, maar wie de neuk is Ronald Giphart? De schrijver probeert het schamele publiek nog eens op te zwepen, uit te dagen, desnoods met zelfspot. Tevergeefs, want inderdaad: wie de neuk is hier Ronald Giphart? (HP/De Tijd, 03/03/95)
