Gepubliceerd op 21-06-2017

Nat

betekenis & definitie

1 dat is niet gepiest en toch-, dat is niet gering, gortig. Vaak als terechtwijzing. Vermeld door het WNT zonder vindplaats; en door Endt en Frerichs, met als voorbeeld: ‘Mijn moeder had 18. kinderen. Ik twee. Niet gepiest en toch nat.’ I.p.v. gepiest ook schertsend gepezen.

Jij zit knijp omdat je voor ’n halfmiljoen an matterialen heb geïnd op een valse firrema naam. Niet gepiest en toch nat. (Ben Borgart: Blauwe nachten, 1978)

2. de -te cel, de douche. Cliché (uit de jaren zestig?).

Nou, ik kwam nooit uit de natte cel in driedelig blauw. (Jos Brink: Spaghetti met stokjes, 1989)

3. een - vingertje halen, vulgaire slanguitdr., in zwang onder jongeren, voor het bevredigen van een meisje met de hand.
4. een - zeil halen, dronken raken: hij is gisterenavond weer met een nat zeil thuisgekomen! Metafoor ontleend aan het zeevaartwezen: om heel hoog aan de wind te kunnen lopen, worden vaak de zeilen natgemaakt. Vgl. 13.
5. een -te kont geven, slanguitdr. voor ‘copuleren’, vanuit het mannelijk standpunt.

Ergens was dat nieze toch beledigd, dus gaf ik haar snel een natte kont... (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)

6. een-te rug hebben, hard gewerkt hebben. Opgetekend in Den Haag. Slanguitdr.
7. met een-zeil thuiskomen, zie zeil.
8. - gaan, (door een fout, ongeluk enz.) verliezen, oorspr. bij het kaartspel. Nat zijn bet. bij het kaartspel (klaverjassen, bridge) hetzelfde als beest zijn, nl. ‘(in een ronde) alles verliezen; de vereiste hoeveelheid punten niet halen; hangen’. Bij uitbreiding ook ‘de klos, de dupe, het slachtoffer zijn’. Wellicht moet gedacht worden aan ‘uitglijden’ (en daardoor nat worden) als oudste bet. Informele uitdr. Vgl. 9.

Vorige maand zijn wij, eh, zij, ‘nat gegaan’ met een stuk van een jonge jongen over een majoor bij het Leger des Heils. (Haagse Post, 03/10/87)

We gaan duwen tegen de grenzen van de wettelijke mogelijkheden. Als we een keertje nat gaan, dan merken we het wel. (De Volkskrant, 08/10/88) Bij het overschrijden van de startlijn, dat magische Uur U, zal er een perfecte coördinatie moeten zijn tussen vuursteun en voorwaartse beweging. Als dat niet goed zit, ga je nat. (Elsevier, 09/02/91) Toen in januari '94 de rechtzaak tegen Charles van start ging, bleek dat Charles ‘nat gegaan was’, zoals dat in het milieu heet, op een twaalftal belastende verklaringen van voormalige medewerkers. (HP/De Tijd, 16/12/94)

9. - zitten, in moeilijkheden zitten; problemen hebben. Jeugdtaal jaren tachtig. Vgl. 8.

Ze zitten nat. Dat lossen ze nooit zelf op. (Mare Hofkamp en Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, cri- mi’s, 1989)

10. -te kip, een prostituee die niet veel verdient omdat ze niet zakelijk blijft (Endt en Frerichs). Vgl. kippen op zolder houden en een kippetje snuiven/consumeren.

Ik had geen handel bij me en dacht: zuipen maar Arie, het kost me geen pozer en die natte kip betaalt alles. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant, 1968)

Woest riep ik tegen die natte kip: ‘Hee... rot jij nou gauw op met je luizetoeren...!’ (Haring Arie: De Sarkast, 1990)

11. -te krant, in Den Haag een scheldwoord voor een sukkel. Spelen, rijden, fietsen, voetballen enz. als een natte krant is een slanguitdr. voor ‘erg slecht, beneden alle peil spelen, rijden enz.’ Als een natte krant heeft hier dus de bet. ‘slap’. Geen gat in een natte krant kunnen schieten is voetbalslang voor ‘niet kunnen scoren’; meer algemeen ‘slecht presteren’. Van Rotterdamse origine? Een gebruikelijker variant, oorspr. voetbaltaal, is geen deuk in een pakje boter kunnen rijden/schoppen/slaan.

Ik weet zelf wel wanneer ik fout zit, wanneer ik als een natte krant in het veld heb gestaan. (Elsevier, 23/12/95)

Holland speelde als een natte krant. (J.A. Deelder: Modern Passé, 1988)

Vorig weekeinde werd Ajax derde op het Amsterdam 713-toernooi - het speelde als een pak ouwe kranten. (Haagse Post, 20/08/88)

Ronald Koeman speelde bijna de hele voorbereidingsperiode als een natte krant. (Nieuwe Revu, 21/06/90)

Meteen al, in de rust van Nederland-Egypte. Ik wist dat ik gewisseld zou worden, het hele elftal speelde als een krant, maar ik wist dat hij mij eruit zou pikken. (Nieuwe Revu, 14/11/91)

Ik kwam van Sparta en speelde als een krant. (Elsevier, 17/10/92)

Vergeleken met turners oogt het lichaam van een doorsneevoetballer als een natte krant. (Elsevier, 19/02/94)

Ik kan als een krant gitaar spelen... (Oor, 22/10/94) De Boer schoot nog geen gat in een natte krant. (J.A. Deelder: Schone Welt, 1982)

12. -te voeten hebben, schertsend voor ‘dronken zijn’. Syn. de vracht hebben; in de kroten; in de lo-rem/lorum; in de olie; kachel; ’m om hebben; teut.
13. (lid) van de -tegemeente, gezegd van een dronkaard, zuiplap; een liefhebber van een glaasje. Deze schertsende uitdr. komt al voor

bij P. van Waesberge: Sermoen over Geld en Geldzaken, samengesteld uit Vaderlandse Spreekwijzen en Spreekwoorden(1838). Vgl. 4. Natte gemeente ook voor de verzamelde drinkebroers. Een dronkaard noemt men wel eens spottend of minachtend een natnekof natkut,waarbij dan moet worden geassocieerd met de uitdr. een stuk in zijn kraag hebben.Een dronkaard noemt men ook een broeder van de natte gemeente.

... hij is van de natte gemeente, of: hij lust zijn natje wel: hij houdt veel van sterken drank. (Van Dale, 1872)

Behalve op het jubileum hief de ‘natte gemeente’ ook het glas op de verschijning van de gelegenheidsuitgave met zesenveertig, merendeels nostalgische terugblikken op een kwarteeuw alcoholisch samenzijn. (Vrij Nederland, 03/06/95)