Gepubliceerd op 21-06-2017

Lul (lulletje)

betekenis & definitie

zie ook de wind maakt ze nieten lullen vliegen niet.

1. als een - op een drumstel/gebakje/slagroomtaart enz. slaan,nergens op slaan; kant noch wal raken. Slang. Vgl. als kut op dirk slaan/rijmen.

En wat ze al die jaren in rapportjes over mij geschreven hebben, ik zweer het, het slaat als een lul op een drumstel. (Yvonne Keuls: Het verrotte leven van Floortje Bloem, 1982)

Die kritiek slaat als een lul op een gebakje. (Het Parool, 06/04/91)

Cees Bergman is naar een goeie kapper geweest en moet nu (dit wordt verzocht) een goede zangleraar opzoeken, dat slaat natuurlijk als een lul op een slagroomtaart... (Oor, november 1991)

2. de-,betrapt; tegen de lamp gelopen; het slachtoffer; de dupe. Vgl. de pineut.Al bij Koster Henke hij is de ‘lul’‘hij betaalt het gelag; hij is gesnapd. Eveneens bij Van Dam, met de bet. ‘hij is erbij; hij is gesnapd. Ook Sal-leveldt maakt er melding van in zijn beide soldatenwoordenboeken: de lul zijnis ‘pech hebben; een vervelende opdracht krijgen’. De uitdr. moet oorspr. beperkt geweest zijn tot soldatenkringen en het Bargoens; tegenw. is ze veel meer ingeburgerd. Rond 1642 bet. lul naast ‘buis, pijp’ (bet. die nu nog als gewestelijk voorkomen) al ‘mannelijk lid’. Bij Kiliaan (1599) kwam lulpijpevoor in de zin van ‘doedelzak’ (De Vries en De Tollenaere, ed. 1991). Overdrachtelijk wordt lulook gebruikt voor ‘sul, sufferd, lomperd’ en voor een zielig persoon in het algemeen. Bos geeft lulnog het label ‘Bargoens’ mee, hetgeen nu niet meer opgaat. Toch blijft het een informeel scheldwoord. In Rotterdam gebruikt men de variant ‘te’ lul zijn(o.a. meermaals voorkomend in het werk van J.A. Deelder).

Zoals jij jezelf tekent, ben jij namelijk de lul... (J.J. Voskuil: Bij nader inzien, 1963,4de druk, 1991)

... maar ondertussen was ik mooi ieder halfjaar de lul. (J.A. Deelder: Drukke dagen, 1988)

Wie zijn condoom om zijn neus doet, is de lul. (Freek de Jonge: De brillenkoker, 1990)

3. een - in depot/metvingers/met handvat,scheldwoorden voor een sul of sukkel, een dooie lul. Zie ook lul-de-behanger.

... zo’n sjieke Franse flapdrol, zo’n lul in de pot ... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Eerste Boek, 1964)

Maak jij dat uit, lul in de pot, riep ik met me dronken toges. (Haring Arie: Recht voor z’n Raap, 1972)

We hadden van de jongens die er al langer waren gehoord dat het een echte dooie lul was. (Jan Wolkers: De Walgvogel, 1974)

Je moet toch wel een grote lul in de pot zijn als je zo’n kans je neus voorbij laat gaan. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)

Wat ben jij godsamme een ontiegelijke lul in de pot, zo heeft Pé hem de wind van voren gegeven. (De Volkskrant, 21/11/92)

In HP/De Tijd had ze deze week een beroemde quote van Vredeling gelezen: ‘Ik ben een lul met vingers.’ (Elsevier, 17/06/95)

4. iets aan zijn - kunnen hangen, ergens naar kunnen flulten; iets wel kunnen vergeten. Slang.

Kan ’t beeldschone loodgietertje eventjes dat gaatje dichtmaken anders kan dat makelaartje de rest van z’n pesetaatjes aan z’n lul hangen hè. (Marijke Höweler: Bij ons schijnt de zon, 1983)

5. -letje hangmans/lampenkatoen/lampenpit/rozen- water/stoepmans, populair scheldwoord voor een sulletje, halfzacht iemand, goedzak. Lulletje rozenwater komt ook wel voor als aanspreekvorm: meneer Rozenwater. In soldatenkringen soms af gekort tot L. Rozenwater (Salleveldt 1980). De vrouwelijke variant (van latere datum) is tepeltje taptemelk.

‘Eerst lulletje-rozewater!’, weerde Cis de begerig opdringende kameraden af. (Piet Bakker: Cis de Man, 1947)

Dat lulletje rozenwater, met zijn snoepje van een vrouwtje en zijn twee allerliefste rosé kindertjes. (Simon Vestdijk: Het verboden bacchanaal, 1969) Ongewild had die Lulletje Rozewater aan iets heel anders gedacht... (Ben Borgart: Buiten schot, 1975) Zo ben ik erachter gekomen dat ik een vervelende klootzak ben, een saaie droplul, een verwaande kwast, een domme boer en een lulletje rozewater. (Martin Bril en Dirk van Weelden: Arbeidsvitaminen. Het ABC van Bril & Van Weelden, 1987)

Toen zij van boven daar met die lulletje stoepmans zat, toen zat ik der gewoon zélf met die Piet. (Albert Mol: Haar van boven, 1988)

Hun ego wordt ernstig ondermijnd doordat ze permanent het gevoel hebben dat ‘de maatschappij’ ze ziet als mislukte lulletjes lampepit. (Opzij, maart 1992)

Wij in het onderwijs laten ons behandelen als lulletjes lampepit? (Vrij Nederland, 11/04/92)

Zelfs het saaiste lulletje-rozewater wordt dan opeens achterna gezeten. (Cosmopolitan, november 1994)

6. -letje pijp, uitroep van verbazing of ongeloof onder hedendaagse jongeren.
7. opzijn -getrapt, in zijn eer gekrenkt; beledigd. Iemand op zijn lul trappen is ‘iemand beledigen’. De vrouwelijke variant bestaat ook: in haar kutgetrapt. Zie ook op zijn pikgetrapt.

Maar wij mogen niet mee omdat het te laat is en dan voel ik me inderdaad ook in me kut getrapt en me broer op zijn lul. (11-jarig meisje, in: Achterwerk in de kast, VPRO-telvisieprogramma samengesteld door Nelleke van der Drift, 1981)

8. uitje -janken, studentenslang voor ‘urineren’. De vrouwelijke variant is uitje kut klateren. Vgl. ook het onder soldaten gebruikelijke uitzijn buik huilen.
9. voor - staan/zitten, voor gek staan, zitten.

Voor lul zetten bet. ‘belachelij k maken’. Deze informele uitdr. is in de loop van de jaren zestig opgedoken.

In de Kolibri zat een man (...) op de eerste rij zeer geïnteresseerd te kijken naar een mokkeltje, dat bezig was om haar slipje uit te trekken. Toen dat was gebeurd kreeg die kerel eerst die pisbroek in z’n gezicht geslingerd (...) en daarna legde ze haar beha op z’n hoofd. Hij had plotseling twee grote bulten op z’n kop en stond bovendien voor z’n dure poen nog voor lul ook. (De roerige wereld van Pistolen Paul, 1968)

Willen jullie echt dat ik ga zeggen dat die Klein Es- sink puur voor lul zit en de ereprijs van Televisie Dombo 1995 (en direct ook maar voor 1996) verdient? (Nieuwe Revu, 09/08/95)

10. zijn - achternalopen, voortdurend achter de vrouwen aanlopen; zich erg macho gedragen; dwangmatig zijn lusten najagen; verslaafd zijn aan seks. Slang. Zie ook achter zijn pik aanlopen.

Ik heb er jaren over gedaan om los te komen van de man die ik ooit geweest ben en die voortdurend zijn lul achterna liep. (De Morgen, 20/06/87) Bovendien ging ik juist trouwen omdat ik een nieuwe fase in mijn leven wilde beginnen en er eigenlijk genoeg van had om mijn lul maar steeds achterna te lopen. (Playboy, november 1991)

Want hoewel Doe Maar af en toe de politiek raakte, waren het vooral liedjes over het nachtleven dat ik toen leidde. En m’n lul achterna lopen, daar is geen sprake meer van. (Nieuwe Revu, 30/01/92) Zo verweet mijn toenmalige vrouw mij dat ik mijn lul achterna liep. (Oor, 21/03/92)

Als ik een vrouw mooi vind, hoef ik er niet per se mee naar bed, ik loop niet m’n lul achterna. HP/De Tijd, 02/10/92

Voorts mag de ‘credit’ voor het totstandkomen van de hits zeker niet aan hem worden toegeschreven. Beide nummers over hitsige mannen die opvallend slaafs aan het zwakke geslacht hun lul achterna lopen, zijn covers van (niet door Borsato zelf) uit het Italiaans vertaalde composities ... Oor, 28/01/95

Nog steeds kom ik dagelijks minstens drie kerels tegen die me het gevoel geven dat ik bij de verkeerde dub hoor. Ze lopen hun lul achterna. (De Volkskrant, 03/02/95)