Gepubliceerd op 21-06-2017

Lazarus/lazerus:

betekenis & definitie

1. stomdronken. Letterlijk bet. het ‘besmet

met lazerij; melaats’, maar deze bet. is verouderd. De besmettelijke ziekte melaatsheid wordt sinds de Middeleeuwen geassocieerd met de bijbelse figuur Lazarus, een bedelaar vol zweren (uit het evangelie van Lucas 16:20). Wat ‘melaatse’ hier met dronkenschap te maken heeft, is niet meteen duidelijk. Wellicht valt de huidige bet. dan ook te verklaren uit het woord ‘opgewekt’, dat niet alleen ‘uit de dood verrezen’ bet., maar ook ‘vrolijk, opgewekt’ (een eigenschap van een dronkaard). In het Nieuwe Testament is Lazarus immers ook de uit de dood opgewekte broer van Marta en Maria Magdalena. Endt en Frerichs denken evenwel aan de eerste Lazarus en dan via lazerus als scheldwoord voor ‘suf, idioot’.

Och meneertje heb meelij met mijn, / ik zal nooit meer lazerus zijn. (Koster Henke: De boeventaal, 1906)

Hoe kom ik nou, verdomme, zo lazerus? (Simon Carmiggelt: Ze doen maar, 1976)

Was er nog eentje niet vlug genoeg omdat ie zo lazerus was... (J.A. Deelder: Bep van Klaveren. De Dutch Windmill, 1980)

2. krijg het-, een platte verwensing die voor zichzelf spreekt.

‘Neel had ze stillekens allemaal ’t lazerus ge- wenscht...’ ‘Kraag ’t loazerus-klèp.’ (Israël Querido: De Jordaan, 1912)

Krijg het lazerus met je borgtocht... (J.A. Deelder: Bep van Klaveren. De Dutch Windmill, 1980)

Het is maar een kuteindje naar Luxemburg - het lazerus voor ’m. (HP/De Tijd, 13/10/95)

3. opzijn -/lazer/lazerij krijgen, een pak slaag of een uitbrander krijgen. Iemand opzijn lazer(ij) komen is ‘hem of haar een pak slaag of een uitbrander geven’. Ontwikkeld uit de bet. ‘melaatsheid’, vervolgens ‘een door ziekte aangetast lichaam’ en uiteindelijk gewoon ‘lichaam’.

... we hebben ze een gehaaid pak op hun lazerij gegeven ... (Haring Arie: Recht voor z’n Raap, 1972) Want dan krijg ik op mijn lazarus... (Johan Fabri- cius: Hopheisa, in regen en wind, 2de druk, 1979) Iedere dag kreeg ik op mijn lazerij vanwege die baard... (J-M.A. Biesheuvel: De wereld moet beter worden, 1984)

In de kritieken kreeg ik wel op mijn lazer: ik gebruikte schuttingwoorden! (Jan de Hartog, in: Vrij Nederland, 21/05/94)

4. zich het - werken/schrikken, zich een ongeluk werken, schrikken. Informele uitdr. Syn. zich het apezuur werken/schrikken; zich het mikmak werken/schrikken enz.

‘Weet U dat u me het lazerus liet schrikken’, zegt de bloemenhandelaar. (Jan Wolkers: De hond met de blauwe tong, 1964)

... dan zal ik zo dicht mogelijk langs hem heen gaan, dat hij zich het lazarus schrikt. (Lévi Wee- moedt: Liefdewerk oud papier, 1980)

... ik schrok me ’t lazerus... (Yvonne Keuls: Het verrotte leven van Floortje Bloem, 1982)

Ik ken een Italiaan. Hij kwam in Nederland met niks, werkte zich als plaatwerker het lazarus en is nu multimiljonair in Groningen. (Elsevier, 22/04/95)