Gepubliceerd op 21-06-2017

Kicken

betekenis & definitie

1. -!, waarderende uitroep in de jeugdtaal van de jaren tachtig. Onwijs kickendbet. ‘heel erg goed’. Vgl. onwijs gaaf; te gek; vet.

Boven springt hij meteen. Geen gezeik, gewoon doen! Downstairs: ‘Kicken man! Die wind en dat vallen. Ik ga in Duitsland van een brug afspringen. (Webber, oktober 1994)

Een donker, Italiaans voorkomen, dat valt dus het meeste in de smaak. Geen spierbundels, behalve voor Edze, die dat ondanks zijn tengere voorkomen ‘wel kicken’ vindt. (HP/De Tijd, 21/07/95) Mijn zusje vindt het allemaal hartstikke gaaf. Ze heeft op school verteld dat ik travestiet ben. Ze is zestien, ze vindt het echt kicken. (Nieuwe Revu, 04/10/95)

2. - op,opgewonden raken van; aantrekkelijk vinden; verzot zijn op; genieten van. Vnl. jeugdtaal. Sinds begin jaren zeventig.

‘Ik kickte op inbraak’, zegt hij onomwonden. (Haagse Post, 29/03/86)

Ik bleef ook kicken opjames Brown. (Oor, 14/06/86) Oude blues. Daar kick ik op. (Fabiola, december 1986)

Peter kickt niet alleen op drugs. (De Volkskrant, 14/02/8 7)

S.O.D. fans die vooral op Scott Ian’s gitaarwerk kickten zullen teleurgesteld zijn. (Metal Hammer, maart 1987)

Maar ik begrijp niet dat je je dan zo verlustigt aan de hoerigheid, het valse, en het destructieve, of kick je alleen op je eigen weerzin ertegen! (Dirk van Weelden: De schatbewaarder, 1991)

En dat ze gechoqueerd zijn, daar kan ik wel op kicken. (HP/De Tijd, 10/12/93)