Gepubliceerd op 21-06-2017

Kapsones hebben/maken

betekenis & definitie

Bargoense uitdr. voor ‘veel praatjes hebben; veel noten op zijn zang hebben; drukte of heibel maken om niets’. Soms ook voor ‘tegenstribbelen’. Het Bargoense woord kapsonesgaat terug op Hebreeuws ga-awtanoet‘overdreven gevoel van eigenwaarde; hoogmoed’. Al bij Koster Henke Die heeft altoos zo’n kapsones over z’n lijf.Een kapsoneslijer, kapsonesbakof kapsonesmaker iseen schimpnaam voor een druktemaker, iemand met veel pretenties. In de turbotaal van de jaren tachtig noemt men zo iemand ook wel een kapso(bak).

Martijn is af en toe ook knap lastig, dat weet ik wel, altijd geweest ook, maar zijn kapsones raken me minder diep. (Hannes Meinkema: Het kind en de rekening, 1988)

Moetje ze horen praten onder elkaar: echte kapso- nesgasten, hoor! (Jan Mens: Koen, 1941)

< >