Gepubliceerd op 21-06-2017

Joris goedbloed

betekenis & definitie

ben. voor een onnozele hals; een sul; een goedzak. De uitdr. is geen creatie van Marten Toonder, die in het stripverhaal ‘Panda en de meester-gemaskerde’ een allerminst sullige vos met die naam laat opdraven. De ben. is al veel ouder. Al bij Harrebomée 1858 is sprake van een Jan Goedbloed.Volgens Huizinga is hetzelfde type later bekend geworden onder de naam Frederik Fluweel (oorspr. de hoofdfiguur uit de gelijknamige strip in De Humorist,verschenen van 1936 tot 1941). Laatstgenoemde is momenteel ook een aanduiding voor een homoseksueel.

M’n baas was een lui in de pot, een Joris Goedbloed. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant, 1968)

Joris Goedbloeden! met een hart van goud. (Arie B. Hiddema: Kif Kif, 1973)

Als je de rol van Joris Goedbloed blijft spelen, ga je daar zelf aan stuk. (Martin Boelens: De dochter van de hondekop, 1977)

Joris Goedbloed is Atilla de Hun geworden, maar dan wel een Hun in totale omneveling. (Gerrit Komrij: Lof der Simpelheid, 1988)

Als je dan zo’n jongen zag stamelen, nam je het niet mee, want dat zou niet vrolijk zijn voor zijn arme verloofde in Holland. Ik was patertje Joris Goedbloed. (Elsevier, 04/07/92)

< >