Gepubliceerd op 21-06-2017

Joekel

betekenis & definitie

slangwoord voor ‘kanjer’, vaak in combinatie met ‘van een’ gebruikt om iets groots aan te duiden: een joekel van een huis/ kast enz.In de meervoudsvorm kan het ook ‘borsten’ bet. In de oudste Bargoense vindplaats (reeds 1890) is de bet. ‘hond’. Het woord komt via het Rotwelsch (Schuckel; Tschuckel; Suttel;Juckel)uit de zigeunertaal (dshuklo‘hond’, dsukli‘teef). In de bet. ‘hond’ vinden we het bij ons terug in Polletje Piekhaar van de Rotterdamse volksschrijver Willem van Iependaal.

... ik heb een joekel van een aambei... (Hans Plomp: Het Amsterdams Dodenboekje, 1970)

... joekels van granaatappelen... (Rinus Ferdinan- dusse: Naakt over de schutting, 1966)

... drie joekels van bioscopen. (Joost Zwagerman: Gimmick, 1989)

... een joekel van een bult... (A.F.Th. van der Hey- den: Advocaat van de hanen, 1990)

< >