Gepubliceerd op 21-06-2017

Jan rap en zijn maat

betekenis & definitie

gespuis, canaille, achter- buurtvolk. Oorspr. in de 17de eeuw een aanduiding van het lagere scheepsvolk. Bredero gebruikte de uitdr. al in zijn Klucht van een huysman en een barbier.Verschillende verklaringen omtrent de herkomst werden gesuggereerd. Het zou om een verbastering gaan van Daniël Raap, die in de vroege 18de eeuw aan het hoofd stond van de doelisten, een destijds in de Amsterdamse Kloveniersdoelen vergaderende partij. Uit het bovenstaande blijkt ech-ter al dat oudere vindplaatsen dit tegenspreken. Anderen menen dat het komt van ‘rapen, oprapen’, of dat het een verkorting zou zijn van rapaille.Bepaalde lexicografen brengen de uitdr. in verband met het Middelnederlandse woord rap‘schurff (deze bet. komt overigens nog in Vlaanderen voor). Ter Laan wijst op een verwante Groningse uitdr. rap en roet,hetgeen letterlijk ‘allerlei onkruid’ bet. en figuurlijk gebruikt wordt voor ‘het allerminste volk’.

Het WNT geeft als variant nog Jak enjooi.De herkomst is dus lang niet duidelijk. De uitdr. is nog steeds erg populair. Yvonne Keuls schreef in 1977 het boek Jan Rap en zijn maat,later bewerkt tot een toneel- en hoorspel en verfilmd. In het politieke milieu van de jaren tachtig werd Jan Rapen zijn maat eveneens gebruikt als bij naam van premier Lubbers en zijn secondant Gerard van der Wulp (‘Haagse Post1,12/12/87). De CD en haar voorman Janmaat werden ooit in de pers spottend ‘Janmaat en zijn Rap’ gedoopt.

Diamantslijpers, toneel- en draaiorgelspelers, huisjesmelkers en duivenmelkers,Jan Rap, maar ook zijn beter gesitueerde maat. (Piet Bakker: Jeugd in de Pijp, 1962)