het op zijn - doen
geslachtsverkeer hebben op de wijze der viervoeters: de vrouw steunt op de handen en de knieën, terwijl de man achter haar staat. Vgl. Engels to do it doggie-fashion;Frans baiseren levrette.
... terwijl Sylvia besprongen wordt, op zijn hondjes, door een Maleier in een opiumkit. (Willem Frederik Hermans: Boze brieven van Bijkaart, 1977)
Toen heb je d’r van achteren opgevrolijkt, op z’n hondjes... (Joost Zwagerman: Gimmick, 1989)
Hij hoorde haar zingen toen hij wakker werd. Gesputter van vet in een braadpan. ‘Kom je?,’ riep ze, ‘lui beest.’ Hij herinnerde zich opeens: ‘Nee, op z’n hondjes’, en al die andere ongelooflijke dingen die ze gezegd en gedaan hadden. (Ton Anbeek: Sisyfus verliefd, 1990)
Vraagt die dokter: Doet u ’t soms op z’n hondjes? (René Appel: De derde persoon, 1990)
Hij naaide de ene op zijn hondjes, terwijl zij de andere aflikte. (Gilbert Grauws: Dronken droom, verloren strand, 1992)